Uit zoeken.rechtspraak.nl  onder zaaknummer LJN: AR1937

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter
te Lelystad van 5 augustus 2003 in de strafzaak tegen

  [Verdachte],
  geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
  wonende te [adres].


Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.


Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - nadat de zaak op 25 maart 2004 door de enkelvoudige
strafkamer van dit hof is verwezen naar de meervoudige kamer voor strafzaken
van dit hof - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van het hof van 27 augustus 2004. Het hof heeft kennisgenomen van de
vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering
bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de
verdachte naar voren is gebracht.


Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere
bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.


De telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd dat:

(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)


Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze
verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.


Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van
wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het
telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden
vrijgesproken.

In artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld "hij die
zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare
recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het
openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt
is".

Verdachte heeft zich ongekleed bevonden op het Almeerderzand in de gemeente
Almere. Het betreffende gedeelte van het Almeerderzand was niet door de
gemeenteraad van Almere aangewezen als een voor ongeklede openbare recreatie
aangewezen plaats en kan worden aangemerkt als een voor het openbaar verkeer
bestemde plaats.
Voor het oordeel dat verdachte de gehele delictsomschrijving heeft vervuld
dient dan nog komen vast te staan, dat het betreffende gedeelte van het
Almeerderzand "voor ongeklede recreatie niet geschikt" was. Verdachte heeft
dit laatste gemotiveerd bestreden.

De huidige tekst van art. 430a Sr. is voor het eerst te vinden in de Tweede
nota van wijzigingen bij het voorstel tot Wijziging van artikel 240 van het
Wetboek van Strafrecht en van enige andere bepalingen (TK 15836 nr. 11 d.d.
6 juli 1984). In de Nota naar aanleiding van het eindverslag (TK 15836 nr. 9
d.d. 6 juli 1984, p. 5) wordt hierover onder meer het volgende opgemerkt:
"Weliswaar zijn wij van oordeel dat de rechter de door deze leden bedoelde
vorm van recreatie in de openbaarheid, gelet op de huidige in de
maatschappij levende opvattingen, niet vaak of zelfs nooit als schennis van
de eerbaarheid zal aanmerken, toch zijn wij wel gevoelig voor het argument
dat, indien mogelijk, de wet in dezen uitsluitsel zou moeten geven"
en
"Slechts indien de aard van de plaats of de omstandigheden zo zijn, dat in
redelijkheid niet meer kan worden gesproken van geschiktheid, blijft het
feit een zekere mate van strafwaardigheid behouden".

De laatste zinsnede wordt door het lid van de Tweede Kamer Van Dis
(Handelingen II, 17 oktober 1984, p. 600) als "te vrijgevig" bestempeld.

Het lid van de Tweede Kamer Schutte wijst er op (Handelingen II, 17 oktober
1984, p. 588) dat zo twee soorten terreinen ontstaan: "de voor het nudisme
door de gemeente aangewezen terreinen en een aantal gebieden, waar je het
als nudist kunt proberen, waarbij het niet geheel zeker is of je ervoor
gestraft kunt worden." Het Kamerlid Leerling acht "de rekbare formulering
van artikel 430a () volstrekt ongewenst" (Handelingen II, 25 oktober 1984,
p. 912) en betuigt zijn volledige instemming met het door Schutte ingediende
amendement (TK 15836 nr. 25 d.d. 23 oktober 1984). Dit amendement strekt er
toe dat de woorden "die voor ongeklede recreatie niet geschikt is" in de
voorgestelde wettekst zouden vervallen.

Minister Korthals Altes is van mening "(dat) deze laatste omstandigheid ()
afhankelijk (is) van de situatie die de wetgever niet kan overzien.
Beantwoording van deze vraag is dus aan de rechter. Indien de rechter
oordeelt dat de plaats niet geschikt is, zal hij kunnen veroordelen wegens
schending van artikel 430a ()" (Handelingen II, 18 oktober 1984, p. 719).

Het amendement van de heer Schutte is verworpen. Het oordeel dat een plaats
niet geschikt is voor openbare ongeklede recreatie is daarmee aan het
oordeel van de gemeenteraad onttrokken en aan de strafrechter toebedeeld. De
bewijslast daarvan rust, gelet op de formulering van de bepaling, op het
openbaar ministerie. Deze bewijslast is door de heer Schutte als
"buitengewoon moeilijk" aangemerkt (Handelingen II, 25 oktober 1984, p.
927), maar de Minister "verwacht geen moeilijkheden om het bewijs te
leveren" (idem).

Hoe dit zij, het hof is van oordeel dat het onderhavige dossier onvoldoende
bewijs bevat dat het betreffende gedeelte van het Almeerderzand niet
geschikt is voor openbare ongeklede recreatie. Het enkele gegeven dat een
aanpalend gedeelte voor zodanige recreatie is aangewezen is, zo blijkt uit
de wetsgeschiedenis, daartoe op zich onvoldoende.

Uit het vorenstaande volgt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.


BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij.


Aldus gewezen door
mr Van den Heuvel, voorzitter,
mrs Meijer en Winters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Mientjes, griffier,
en op 10 september 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.